Geschiedenis

De geschiedenis van de vuurtoren

Inleiding

Egmond aan Zee heeft lange tijd twee kolenvuren gehad om de zeeman de weg te wijzen en later twee stenen vuurtorens met een vergelijkbaar uiterlijk. De Zuidertoren is inmiddels afgebroken. De Noordertoren is enkele jaren nadat het licht voor het eerst ontstoken werd verbouwd tot een monument om de zeeheld Jan van Speyk te eren. Deze monumentale vuurtoren schijnt nu al meer dan 180 jaar zijn licht over zee.

Rond 950 stichtte graaf Dirk I van Holland een nonnenklooster aan de rand van de duinen, op de plek waar nu Egmond-Binnen ligt. Zijn zoon, graaf Dirk II, verving het klooster jaren later door een abdij voor Benedictijner monniken. In 977 liet de rentmeester van de abdij een tiental huisjes bouwen bij de zee voor vissersfamilies. Als tegenprestatie moesten de vissers elke tiende vis naar de monniken brengen. Rondom deze vissershuisjes groeide in de loop van de tijd het dorp Egmond aan Zee. In de zestiende eeuw was Egmond de belangrijkste vissersplaats aan de Zijde, zoals de Hollandse Noordzeekust werd genoemd. De vissers gebruikten het strand als uitvalsbasis voor hun pinken en bomschuiten.

Kerktoren als baken

In Egmond aan Zee stond in de middeleeuwen de trotse vierkante toren van de Sint Agneskerk. Deze torende hoog boven dorp en duinen uit en was daardoor een baken voor de schippers. ’s Nachts werd op de kust voor hen een vuur ontstoken. Op een prent uit 1615 is een vierkante vuurboet te zien op de top van een duin, met daarnaast een hoge paal met een vuurkorf.

In die tijd werd de Noordzeekust regelmatig geteisterd door stormen. Het duingebied bij Egmond kalfde steeds verder af waardoor het dorp in gevaar kwam. Tijdens de kerststorm van 1717 verdween een deel van het dorp in de golven en was de kustlijn zo ver naar binnen gekomen dat de toren van de Agneskerk op omvallen stond. Er werd daarom een verdedigingswerk van rijshout aangelegd, maar het mocht niet baten. Op 27 november 1741 stortte de westzijde van de kerktoren onder stormgeweld in. Omdat de toren zo belangrijk was voor de scheepvaart werden de resten niet afgebroken, maar twee jaar later verdwenen die alsnog in zee. Tot 1745 bleef het kerkgebouw zelf nog in gebruik, maar ook dat moest uiteindelijk worden prijsgegeven aan de golven.

In 1744 werd niet ver van de plek waar de kerktoren had gestaan een zeer grote houten kaap opgericht. Deze stond op het hoogste duin, het Kaperduin genoemd. Deze kaap is in de jaren daarna regelmatig vervangen omdat hij was omgewaaid of aan het eind van zijn levensduur was. Tot in het begin van de negentiende eeuw werden in Egmond aan Zee twee steenkoolvuren gestookt op bakens in de duinen.

Egmond aan Zee in 1615 op een tekening van C.J. Visser, met de Sint Agneskerk en aan de kust twee vuurboeten op een hoog duin
Egmond aan Zee in 1615 op een tekening van C.J. Visser, met de Sint Agneskerk en aan de kust twee vuurboeten op een hoog duin.

Verbetering kustverlichting noodzakelijk

Op 30 december 1823 werd bij koninklijk besluit bepaald dat de kustverlichting in Nederland verbeterd zou moeten worden door op een twaalftal plaatsen verkenningslichten met Fresneloptieken te realiseren, waaronder een licht van de eerste grootte te Egmond aan Zee. Door financiële problemen bij het Rijk, onder andere door het conflict met de Zuidelijke Nederlanden (het huidige België), kwam dit plan nauwelijks tot uitvoering. Ondertussen bevonden de kolenvuren van Egmond zich in slechte staat. In 1830 werd een voorstel ingediend om beide vuurbaken te herstellen en te voorzien van olielampen, maar ook dit is niet tot uitvoering gekomen.

Egmond aan Zee kort na de kerststorm van 1717. De Sint Agneskerk staat gevaarlijk dicht bij de kustlijn. Links twee stenen vuurboeten.

Inspecteur-generaal Twent van het Loodswezen rapporteerde op 2 mei 1832 dat de kolenvuren voor de wijze van varen in die tijd niet langer van nut waren. Bovendien vermeldde hij dat zijn voorganger drie jaar daarvoor al had geconstateerd dat het noordelijke kolenvuur door het afkalvende duin zou ‘omtuimelen’. Op 27 september 1832 vond Twent uitstel van de verbetering van de kustverlichting bij Egmond niet langer verantwoord en stelde hij de koning voor om in plaats van een te duur draailicht van de eerste grootte twee eenvoudige torens met een vast licht van de derde grootte op te richten. Er waren twee lichten nodig om onderscheid te maken met de kustlichten van Den Helder en Scheveningen. Dit voorstel werd goedgekeurd.

Twee stenen vuurtorens

In de jaren 1833 en 1834 werden twee stenen vuurtorens gebouwd met een vergelijkbaar uiterlijk. De Zuidertoren was kleiner dan de Noordertoren omdat hij op een hoog duin stond, het Torenduin genoemd. Het ontwerp van beide torens staat formeel op naam van Jacob Valk, Inspecteur der Maritieme Gebouwen bij het Loodswezen, maar zijn neef Leendert Valk, die in die tijd tekenaar was bij het Loodswezen, heeft grote invloed gehad op het ontwerp. Op 1 oktober 1832 is de bouwopdracht gegund aan de aannemer Jan Gerrit Pallada te Vreeswijk. De eerste steen voor de Zuidertoren werd gelegd op 8 mei 1833, door de vierjarige Teunis Planteydt, zoon van reder Cornelis Planteydt en Dieuwertje Kuiper. De bouw van de Noordertoren startte later. Leendert Valk was opziener bij de bouw van de Noordertoren. J.B. Helleman, vice-commandeur der Huistimmerlieden aan ’s Rijks Etablissement te Willemsoord, was opziener bij de bouw van de Zuidertoren.

Tekening van de Zuidertoren, gemaakt door J.B. Helleman.
De Zuidertoren in 1915

De beide vaste Fresneloptieken van de derde grootte zijn geleverd door de firma Maritz & Zoon uit Den Haag. Op 30 september 1834 werden de lichten voor het eerst ontstoken. Als brandstof voor de olielampen werd raapolie gebruikt. Op de begane grond van de torens stonden vier oliereservoirs op ijzeren roosters. Aan de binnenkant van de torens was zo weinig mogelijk hout gebruikt om vernieling bij een eventuele brand te voorkomen.

Discussie over een monument

Op 25 augustus 1830 brak in Brussel een opstand uit, die leidde tot massaal protest tegen koning Willem I, die het bewind voerde over de in 1815 samengevoegde Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Het gedwongen ‘samenwonen’ beviel onze zuiderburen allerminst. Willem I kreeg de Belgische opstand aanvankelijk onder controle maar het Franse leger kwam te hulp. Onder grote politieke druk van Engeland en Frankrijk werd in 1839 de scheiding definitief voltrokken. Nederland erkende een zelfstandige Belgische staat.

De Belgische opstand is onlosmakelijk verbonden met de naam van luitenant-ter-zee Jan Carel Josephus van Speyk. Met zijn kanonneerboot maakte hij deel uit van het leger dat door koning Willem I naar de Zuidelijke Nederlanden was gestuurd om de opstandige Belgen tot andere gedachten te brengen. Varend op de Schelde, op weg naar Antwerpen, raakte hij op 5 februari 1831 door storm aan lager wal en kon niet meer wegkomen. Toen de Belgen probeerden het schip te overmeesteren en de Nederlandse vlag te strijken, werd het Van Speyk teveel. “Dan liever de lucht in!”, zou hij gezegd hebben toen hij met een pistoolschot de kruitvoorraad tot ontbranding bracht, waarop de kanonneerboot explodeerde. In Nederland werd dit als een heldendaad beschouwd.

Het College Zeemanshoop – een liefdadigheidsinstelling – stelde op 18 februari 1831 voor om een inzameling te houden voor een op te richten nationaal monument om deze zeeheld te eren. Het monument zou een vuurtoren moeten zijn, bij voorkeur te Egmond, die de naam Van Speyktoren zou moeten krijgen. De koning stemde al na enkele dagen in met dit plan. Er werd vervolgens een loterij georganiseerd, waarbij overblijfselen van de ontplofte kanonneerboot, zoals pennen, doosjes en ringen, als prijzen dienden. De opbrengst van de loterij en andere inzamelingen was echter niet groot genoeg om een vuurtoren te Egmond met een draaiend licht van de eerste grootte te kunnen bekostigen. Daarom stelde inspecteur-generaal Twent voor het ingezamelde geld te besteden aan een draailicht van de eerste grootte op de Brandaris en de toren te versieren met ‘toepasselijke inscripties’. Het College Zeemanshoop was van mening dat het niet bevoegd was om hiermee in te stemmen, omdat het geld bestemd was voor een vuurtoren te Egmond. Men besloot het plan voor een monument voorlopig te laten rusten.

In maart 1833 kwam het College Zeemanshoop erachter dat het plan voor een Van Speykmonument in Egmond blijkbaar niet doorging, omdat er een openbare inschrijving was aangekondigd voor de bouw van twee nieuwe vuurtorens te Egmond. Op 20 mei 1833 bepaalde de koning dat de te bouwen kustlichttoren op Schouwen de naam Jan van Speyk zou krijgen. Het college maakte hiertegen bezwaar. De toren moest in Noord-Holland komen, want Van Speyk was een Amsterdammer. De voorstanders van Schouwen gaven als argument dat de toren dan aan de mond van de Schelde zou staan, de rivier die ‘bezwaard was door Van Speyks heldenbloed’. Daar werd door anderen dan weer tegenin gebracht dat Schouwen aan de Oosterschelde lag en niet aan de Schelde waar Van Speyk zijn heldendaad verrichtte. Het College Zeemanshoop drong aan op het versieren van één of beide torens van Egmond, maar Twent vond dat de scheepvaart meer belang had bij een nieuw kustlicht op Schouwen en dat het ingezamelde geld beter daaraan besteed kon worden. Het college hield voet bij stuk en berichtte Twent op 28 november 1834 dat het monument in Egmond zou moeten komen maar dat Twent zelf mocht kiezen of hij een van beide torens of alle twee tot monument zou verbouwen. Daarna bleef de kwestie nog een tijd liggen.

Diverse ontwerpen voor het monument

Op 23 februari 1836 kreeg de hoofdingenieur in algemene dienst van Rijkswaterstaat, B.H. Goudriaan, het verzoek een ontwerp te maken voor de verbouwing van de noordelijke toren te Egmond tot een monument voor Jan van Speyk. Het ontwerp moest eenvoudig zijn, goed bruikbaar en toch monumentaal. Op 11 juli 1836 diende Goudriaan zijn ontwerp in. Het werd ter beoordeling voorgelegd aan de Vierde Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, dat belast was met de beoordeling van alles wat met kunst te maken had. Dit instituut vond het ontwerp niet goed genoeg. Het instituut bood wel twee alternatieve ontwerpen aan, van een van de medeleden, Jan David Zocher, architect te Haarlem. De tekeningen van Zocher werden aan Jacob Valk voorgelegd om een kostenberekening te maken. Er werden diverse wijzigingsvoorstellen gedaan. Maar Twent had bezwaren: het ontwerp was niet functioneel genoeg voor de scheepvaart. Twent stelde voor om een nieuwe toren op een van de duinen bij de zuidelijke toren te bouwen als monument, volgens een ontwerp van Leendert Valk. Daarbij zou gebruik worden gemaakt van het materiaal van de af te breken zuidelijke toren. Ook dit plan heeft het niet gered.

Op 20 juli 1837 kreeg Twent van de koning de opdracht om een plan voor te leggen van een monument waarvan de kosten niet hoger mochten zijn dan het bedrag dat reeds beschikbaar was gekomen, verhoogd met de inmiddels verkregen rente. Twent berichtte op 11 augustus 1837 dat beide torens niet geschikt waren om te verbouwen tot monument en dat dit ook niet wenselijk was omdat de scheepvaart hiervan teveel hinder zou ondervinden. Hij stelde dat het nodig was om een geheel nieuwe toren te bouwen om een waardig monument te realiseren en stelde voor om Zocher een ontwerp te laten maken voor een toren bij de bestaande zuidelijke toren.

Het College Zeemanshoop bleef echter bij zijn voorstel om de noordelijke toren op eenvoudige wijze als monument in te richten en de koning ging hiermee akkoord. Twent trok na zes jaar verzet aan het kortste eind. Op 13 november 1837 verzocht de koning Zocher om zijn schets voor het monument verder uit te werken. Na nog wat geharrewar tussen Twent en Zocher werd het ontwerp uiteindelijk vastgesteld.

Verbouwing tot monument

Aan de voet van de vuurtoren werd een bakstenen graftombe voorzien, bekleed met natuurstenen platen en een aantal gedenkstenen. De oorspronkelijke rechthoekige ramen van de toren werden verwijderd. Aan de zeezijde werden deze vervangen door ronde ramen met het uiterlijk van patrijspoorten. Aan de landkant kwamen een aantal ornamenten en de naam J.C.J. van Speyk. Ook de omloop en het lichthuis werden enigszins verfraaid.

Bij koninklijk besluit van 30 april 1838 werd bekendgemaakt dat er ‘verfraaiingen en inscripties’ aangebracht zouden worden op de noordelijke toren van Egmond aan Zee, volgens hetgeen daaromtrent door de departementen van Marine en van Binnenlandse Zaken was voorgedragen (het ontwerp van Zocher).

Ontwerp voor het monument van ijzergieterij Nering Bögel uit 1833.

Op 18 juni 1838 vond in Amsterdam de openbare aanbesteding plaats voor de uitvoering van het ontwerp. Acht aannemers, waaronder Jan Gerrit Pallada te Vreeswijk, dienden een voorstel in maar ze waren allemaal te duur. Op 23 juni 1838 werden de aannemers verzocht hun prijzen te herzien. Drie daarvan en een nieuwe aannemer, K. Bos te Sliedrecht, dienden nieuwe voorstellen in. Bos kreeg op 13 juli 1838 de opdracht. Door problemen met de levering van materialen en enkele afgekeurde onderdelen trad vertraging op in de bouw. Hij kreeg uitstel tot uiterlijk 1 augustus 1840.

De gietijzeren leeuw op de graftombe is niet door Zocher ontworpen. Het was L. Royer, van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, die de opdracht kreeg om een model van gips te maken. Gieterij C. Verveer te Amsterdam heeft de leeuw gegoten en geplaatst.

Nadat de vuurtoren was verbouwd is het versleten houten hekwerk rond de toren vervangen door een nieuwe afrastering die beter paste bij de statuur van een monument. Tevens werd een gedeelte van het duin afgegraven en werd het resterende duin vastgelegd met grind en graszoden. Op 21 augustus 1841 werd het monument officieel ingewijd door koning Willem II, die in 1840 de troon van zijn vader had overgenomen.

Afbraak van de Zuidertoren

Beide vuurtorens werden in 1849 helemaal rood geschilderd. In september 1872 is de grote kaap door de bliksem getroffen en afgebrand. Als vervangend dagmerk werden in 1873 vier ijzeren schermen aan de Van Speyktoren bevestigd.

In 1876 kwam het Noordzeekanaal gereed en in 1878 werden bij IJmuiden twee gietijzeren vuurtorens gebouwd om de scheepvaart naar het kanaal te geleiden. Deze lichtenlijn werd op 19 februari 1879 voor het eerst ontstoken. Dit leverde verwarring op voor de scheepvaart, want net als Egmond had IJmuiden nu twee roodbruine vuurtorens met witte vaste lichten. Om deze verwarring op te heffen kregen de torens van IJmuiden witte banden en werden de optieken van Egmond voorzien van rood glas. Op 15 maart 1879 werden de aangepaste rode lichten van Egmond voor het eerst ontstoken. De nieuwe olielampen werden vanaf die tijd met petroleum gevoed.

De Van Speyktoren omstreeks 1900, met de in 1873 aangebrachte ijzeren schermen.
De Van Speyktoren omstreeks 1920. De schermen werden in 1915 verwijderd.

Omdat de scheepvaart naar Amsterdam inmiddels via het Noordzeekanaal liep, werd de scheepvaartroute langs Egmond veel minder belangrijk. In feite was de Zuidertoren toen al overbodig. Toch duurde het nog tot 1 juli 1892 voordat het licht van deze toren werd gedoofd. De toren heeft nog een aantal jaren doelloos in de duinen gestaan en takelde danig af. In 1915 werd hij verkocht voor afbraak. In dat jaar werden ook de ijzeren schermen van de Van Speyktoren verwijderd door aannemer J. van der Plas en Zn. te Egmond. Van de Zuidertoren is niets meer terug te vinden, zelfs het fundament is verdwenen. De enige tastbare herinnering bevindt zich in het huis Achterom nr. 14: een restant van de gedenksteen uit 1833.

Ingrijpende verbouwing (1922–1923)

In de jaren 1922–1923 is de Van Speyktoren ingrijpend verbouwd en gerestaureerd. Het ontwerp voor deze verbouwing werd gemaakt door ir. C. Jelsma, die ook het ontwerp leverde voor de vuurtorens van Harlingen en Noordwijk aan Zee. Met het oog op elektrificatie van het licht werden het lichthuis en de kuip geheel vervangen. Op de ijzeren uitkijkpost van de kustwacht, die op het duin naast de vuurtoren stond, werd tijdens de verbouwing een hulplicht geplaatst. Het nieuwe lichthuis kreeg een glazen koepel ten behoeve van de luchtvaart. De omloop met zijn sierlijke balusters werd vervangen door een betonnen omloop. Binnenin de toren zijn alle houten betimmeringen, binnenmuren en houten, ijzeren en stenen vloeren afgebroken. Er werden nieuwe betonvloeren aangebracht en ijzeren trappen geplaatst. De verbouwing werd uitgevoerd door Jan Lindhout en Johannes de Waard uit IJmuiden. De firma Gebroeders Vincent uit Schiedam leverde de vijf ijzeren trappen.

In het lichthuis werd behalve de oorspronkelijke vaste scheepvaartoptiek ook een luchtvaartoptiek geplaatst. Deze is maar kort functioneel geweest en in 1940 verwijderd. De scheepvaartoptiek kreeg een gloeilamp van 3.000 watt. Als datum van elektrificatie wordt 15 augustus 1923 vermeld. Het karakter van het licht was vanaf dat moment GO(2)W15sec, ofwel een (groeponderbroken) wit licht met elke 15 seconden 2 verduisteringen. In 1924 werd een rode sector aangebracht die dekking gaf over de Pettemerpolder. Deze sector is er nu nog steeds. In 1936 werd het lichtkarakter gewijzigd in IsoWR10sec: elke 10 seconden 5 seconden duister. Dit is ook het huidige karakter, dat sinds 1981 wordt geproduceerd door een halogeenlamp van 1.000 watt.

De vuurtoren in 1923 aan het eind van de verbouwing, met luchtvaartkoepel. Op de kustwachtpost staat een hulplicht.
De in 1916 gebouwde ijzeren kustwachtpost, op een foto van vóór 1949.

Kustwacht

Naar aanleiding van de ramp met het Nederlandse marineschip Adder voor de kust van Scheveningen, op 9 juli 1882, werd in Nederland in 1883 de kustwacht ingesteld. Veel vuurtorens werden tevens kustwachtpost en de lichtwachters kregen er extra taken bij.

Ook Egmond aan Zee werd kustwachtpost en de Van Speyktoren werd ingericht als seinpost met twee vlaggenmasten. Dag en nacht werd er vanaf de omloop van de toren uitgekeken naar de scheepvaart en naar andere seinposten. Overdag liep er één man wacht en bij donker stonden twee man op de uitkijk. De torenwachters moesten leren omgaan met seinvlaggen en met de gasseinlamp. Ze hadden ook de beschikking over een telegraaftoestel dat in verbinding stond met tien andere kustwachtposten en de reddingmaatschappij.

In 1916 werd op het duin bij de vuurtoren een ijzeren uitkijkpost met een rond wachthuisje gebouwd. In 1922, tijdens de verbouwing van de vuurtoren, zijn in deze uitkijkpost slaapplaatsen ingericht met een houten betimmering. Eind 1949 werden het bovenste deel van de seinpoststelling en het ronde wachthuisje verwijderd en is het rechthoekige ijzeren onderstel voorzien van een raam en een dakje. Dit vormde toen de uitkijkpost voor de kustwachters.

Egmond aan Zee in de jaren 1950. Op het duin links van de vuurtoren staat de kustwachtpost, die in 1949 werd verbouwd.

In de jaren zestig kwam de scheepvaartroute steeds verder van de kust te liggen waardoor het huisje op het duin niet meer voldeed als uitkijkpost. Het Loodswezen was van plan om de kustwacht van Egmond te verplaatsen naar een hoog duin tussen Bergen en Schoorl. Jaap de Jong, vuurtorenwachter van Egmond en hoofd van de kustwacht in het district tussen Wijk aan Zee en Callantsoog, vond “dat het niet mocht gebeuren dat Egmond alles kwijt zou raken”. Hij stelde het Loodswezen voor een overdekte kustwachtpost bovenin de vuurtoren te realiseren en maakte daarvoor een schetsje: een overkapping van de omloop met schuinstaande ramen. Na enig discussie werd dat voorstel geaccepteerd en de chef van de Bouwkundige Dienst van het Loodswezen, F. de Ruyter, werkte het ontwerp verder uit.

De verbouwing van de vuurtoren duurde het gehele jaar 1967. Daarbij werd tevens de betonnen kop van de toren, die in slechte staat verkeerde, gerestaureerd en zijn de glazen van de koepel vervangen door koperen platen. Het werk werd door diverse aannemers uitgevoerd, die elk een speciaal onderdeel van de verbouwing voor hun rekening namen.

Het wachthuisje op het duin heeft tot begin 1968 dienst gedaan. Daarna werd gebruik gemaakt van de nieuwe uitkijkpost bovenin de vuurtoren. Het wachthuisje werd afgebroken. Begin jaren tachtig werd de kustwachtpost Egmond aan Zee officieel opgeheven.

Lichtwachters

De vuurtoren in 1969 met tot kustwachtpost verbouwde omloop.

Op 1 april 1834 trad marineofficier Pieter Hell (1774–1856) in Egmond aan Zee in dienst als eerste opzichter van ’s Rijkskustverlichting en commissaris der loodsen. Per 1 augustus 1834 werden vier lichtwachters benoemd, voor elke vuurtoren twee: Albert Diependaal, Jacob Schot, Arie van Os en Leendert Pluimgraaf. Vanaf 30 september 1834 zorgden zij daadwerkelijk voor de bediening van het licht van beide torens. Ze wisselden elkaar af en zo nodig kon er een ‘te kooi’ in een van de twee bedsteden in de toren. Wie dienst had, pompte met een koperen pomp raapolie uit een van de vier vaten van tweehonderd liter en beklom vervolgens met de oliekan de houten steektrappen. De lichtwachters moesten regelmatig de lampenpit afknippen en waren constant in de weer om roet van de optiek en de ruiten te verwijderen.

Pieter Hell kocht Herberghe de Vergulde Wagen, aan de Voorstraat 97 in Egmond aan Zee, om als woonhuis dienst te doen. Deze herberg werd gebouwd nadat de vorige samen met een gedeelte van de toren van de Sint Agneskerk tijdens de storm van 1743 door de zee was verzwolgen. Het pand werd later officieel de ambtswoning voor het hoofd van de Kustwacht en de Loodsdienst en de oude paardenstal diende als boeienloods. Dit huis is tot 1990 wachterswoning gebleven. Heden ten dage is het warenhuis Mix erin gevestigd. In 1890 liet de Marine een dubbele dienstwoning voor lichtwachters bouwen aan de Marinestraat (nummers 19 en 21) en daarachter lagen nog twee dienstwoningen. De lichtwachters hebben er tot de jaren zestig gewoond. De woningen aan de Marinestraat zijn er nog steeds, de andere twee woningen niet meer. De vuurtoren is tot 1990 bemand geweest. Bert de Boer beheerde als laatste de vuurtoren.

Bronnen

Zwart-witfoto’s en tekeningen: archief van Henk Huis.

Peter Kouwenhoven, 2010. Vuurtorens, lichtschepen en kapen.

Archief van wijlen Henk Huis uit Voorburg.

Archief van Piet Nota, West-Terschelling.

Geestgronden. Egmonds historisch tijdschrift 16(2009)4. Them anummer naar aanleiding van 175 jaar vuurtoren Jan van Speyk.

Kleurenfoto: Peter Kouwenhoven.